maandag 13 mei 2013

Eenkennig

"Ooooh, wat ìs jouw zoon toch een scháaat !!". Haar stem snijdt over het schoolplein.
Ze gaat nog verder.
"Ik krijg iedere keer zo'n fijne knuffel van hem."
"Oh neee ", denk ik bij mezelf. Ik voel de irritatie naar boven borrelen.
"Ja, ik heb echt iets met kinderen hoor", vervolgt ze. "dat gaat zo makkelijk bij mij, hij komt altijd even bij me hè, tijdens de pleinwacht. Hij weet dat ie bij mij terecht kan hoor".

Ik moet me bedwingen. Wil zeggen: "Nee, mens. J knuffelt iederéén die eenmaal aardig tegen hem doet". Maar ik zeg niks en lach vriendelijk terug. Ik laat haar maar in die waan. Het is de moeder van een klasgenootje en als zij daar een goed gevoel van krijgt, wie ben ik dan om dat te verwerpen.

Dat ìk er ondertussen een vervelend gevoel van krijg dat is allang niet meer nieuw.
Het lijkt zo ideaal, een allemansvriend. Makkelijk in het contact, geen verlegenheid. Maar het brengt even zoveel zorgen met zich mee. Hij ziet geen verschil tussen goed en kwaad. Zou zó met iedereen meelopen. Zit op verjaardagen binnen no time bij vreemden op schoot en knuffelt ze graag. Dat is leuk als je kind 3 jaar is. Aandoenlijk zelfs, maar als hij 6 is wordt dat al wat minder.
En blééf het nou maar bij knuffelen. Nee hoor, zoon vind ook kusjes geven erg fijn. En wat kun je er aan doen als een kind zelf het verschil niet ziet tussen mensen die van hem houden en de rest?
Als hij de moeder van zijn vriendje net zo lief vindt als zijn eigen moeder?
Als hij denkt dat de baby van mijn broer zò ingeruild kan worden als ze hem niet meer willen?
Als hij niet ziet dat die vreemde meneer iets van hem wil wat niet juist is?

Dan vertellen we hem dat en leggen hem uit hoe het werkt.
Keer op keer.
Dat je niet zomaar iedereen een kusje moet geven, dat er een verschil is tussen de moeders van vriendjes en zijn ouders.
Dat je niet zomaar met vreemden gaat knuffelen (ja maar ik kèn ze toch?).

Gelukkig zien we nu wel een verschuiving. Hij is bij nieuwe kennismaking eerst verlegen en schuilt achter mijn been, draait zijn hoofd weg. Dit duurt maar heel even. Als hij eenmaal heeft gezien dat het veilig is dan is hij ook meteen niet meer te houden. Bedenken dat niet iedereen zo lief en aardig is en dat mensen soms andere bedoelingen hebben is nog een brug te ver.
Dat leert hij vast ook nog wel.

Ik ben er sinds een tijdje achter dat we bij autisme niet langer spreken van een stoornis op verschillende gebieden maar van een vertraagde ontwikkeling. Op andere gebieden zien we juist een versnelde ontwikkeling (die probeer ik bij J ook te ontdekken. Ècht!). Die verstoring tussen vertraagd en versneld is het ingewikkelde van autisme.
Als baby was J ook al nooit eenkennig. Hij keek niet op of om als ik hem achter liet bij de gastouder. "Heerlijk joh,", zeiden ze dan tegen mij. "Wees blij dat het zo gaat". Maar ik was niet blij. Ik las alleen maar in opvoedtijdschriften dat de eenkennigheidsfase erbij hoorde. Dat het juist een goed teken was. Een kind dat merkt dat zijn vertrouwde persoon uit beeld is. Het was dan juist goed gehecht.

Dus wat maakte dat van mij? Een moeder die geen hechting had met haar kind? Het zat me al die tijd niet lekker. Pas op de basisschool was iets te merken van die hechting. Maanden duurde het voor hij normaal zonder drama afscheid kon nemen. Maar als ik hem ophaal? Geen innige omhelzing, of een luid en vrolijk "Mamaaa!"  over het plein zoals bij Zus. Zonder blikken of blozen en zonder mij aan te kijken is steevast het eerste dat hij zegt: "Wat gaan we vanavond eten?".

En aldoor dus dat onbestemde gevoel. Ik kreeg nooit gehoor. Ik moest er maar blij mee zijn. Tot ik een passage las in het boek: Autisme vanuit een ontwikkelingsperspectief, van Martine Delfos.

Inleidend wordt een situatie geschetst van een jongetje van 6 dat zich bij afscheid nemen van moeder aan haar vastklampt en zich al schreeuwend op de grond gooit. Normaliter zouden we dit gedrag veroordelen, interpreteren als inadequaat gedrag. Maar als we dit gedrag interpreteren vanuit het perspectief van een vertraagde ontwikkeling, dan komen we tot een andere benadering. Ze zegt daarover het volgende:
"Het zesjarige kind blijkt op dat onderwerp een kind met een leeftijd van bijvoorbeeld anderhalf jaar. In die fase is het heel normaal wanneer baby's gaan huilen en overstuur raken als hun moeder weggaat en het kind bij 'vreemden' achterblijft. Het is de periode vanaf wat de achtmaandangst genoemd wordt. In het verlengde daarvan ligt een lange periode van eenkennigheid."

"Aha", dacht ik. En hier komt het:
"Kinderen met autisme maken vaak geen achtmaandangst door wanneer we dat verwachten, ontwikkelen in dat geval géén eenkennigheid".

En daarmee viel alles op zijn plaats.

1 opmerking: